maandag 28 september 2009

Fijnproevers

Deze week – van 20 – 27 september - is de week van de smaak. Dat is spekkie naar mijn bekkie. Want smaak, daar gaat het om in het leven. Smaakvolle maaltijden, die beproefd en geproefd zullen worden als voedsel voor de ziel. Dat laatste betreft mensen, die meer willen dan alleen maar eten.

In de week van de smaak gaat het om een nieuw ontdekken van de smaak van het voedsel. De “oude” smaak van producten is in onze tijd en cultuur verloren gegaan door op een grootschalige manier, fabrieksmatig, sappen en gerechten op eenzelfde, populaire smaak te brengen. Er is weer vraag naar oorspronkelijke en eerlijke grondstoffen. Mensen willen bewust en betrokken zijn en zoeken naar de betekenis en de waarde van voedsel. Naar gezondheid. Naar heil. Men zoekt terug te keren naar de bron.

Zelf zie ik – als het over maaltijd en voedsel gaat – meteen de verbanden met geestelijk voedsel. In het pastoraat, in en bij gesprekken met mensen deel ik niet alleen woorden en gebeden, maar vaak ook voedsel. Een tros druiven, als de vrucht van de wijnstok. Een bakje aardbeien, rood van liefde en vlammetjes van hoop, als gekroonde verbondenheid. Een handvol echte scharreleieren uit de eigen pastorietuin. Een pot honing, een pot jam of stoofpeertjes. Mooie, grote verleidelijke appels, gevonden langs de kant van de weg. Het is voedsel van vrede, het zijn vruchten van pijn. De pijn is dat kostbaar voedsel in onze tijd goedkoop gemaakt wordt. Goedkoop geproduceerd en niet op waarde geschat.

Ik werk in de kerk en bewerk haar als proeftuin voor een nieuwe wereld van gerechtigheid en vrede.

Ook binnen geloofstradities was/is zoiets als een smaakvervlakking: één waar geloof, één ware kerk. Voor iedereen hetzelfde. Maar smaken verschillen. Als we teruggaan naar de bron kunnen we allerlei verschillen proeven. Daar hoeft niet over getwist te worden. Het hoeft niet op één smaak gebracht. Er bestaat wel zoiets als goede smaak en kwaliteit van leven. Dat moet ontdekt en ontwikkeld worden door naar de bron te gaan, te zoeken, te werken en te experimenteren. En vooral: door met elkaar in gesprek te zijn.

Laten we de verbondenheid met elkaar hooggehouden, proeven en beproeven. Het zijn de fijnproevers, die kwaliteit en voedsel geven aan de ziel.

donderdag 17 september 2009

Hoofdzaken en kopzorgen

Voor vrouwen die zich moeten presenteren op Prinsjesdag zal het een kopzorg zijn: wat doe ik met het hoofd? Toon ik het sjiek of bescheiden, opvallend of met niets als het eigen kapsel. Is het passend om op déze dag op te willen vallen? Het gaat toch om een andere hoofdzaak: de koningin en haar troonrede.
Prinsjesdag was een dag met een gouden rand. Een sprookje. Zo zàg ik het. De mooie gewaden, de hoeden en randen. Alles traditioneel opgetuigd, opgevoerd en gespeeld. Met de gouden koets en de koningin als hart. Haar verschijning en haar gevolg. Maar dan: een preek die erin hakte. Met de zegenbede – beaamd met: leve de koningin! En het driewerf hoera! Toen het daarna gewoon weer overging in een vrolijke rijtoer met veel uitbundig gezwaai, dacht ik: dit moet een nagespeeld sprookje zijn.
Er waren wel barsten te zien: de dreiging die uitging van sterke, spiedende mannen die bij de koets liepen. Ze hielden een zwarte tas vast om mogelijk gevaar te bezweren. Ze deden goed werk. Door hen kon er niets gebeuren. Ik bedoel: de vrolijke rijtoer kon zwaaiend volbracht worden. Dat was hun hoofdzaak.
Wat rest zijn de grote zorgen, die over onze hoofden werden uitgestort. De crisis. De vervuiling. De tweedeling in de maatschappij. De werkeloosheid. De onrust en onvrede die dat meebrengt. Er is weinig vrolijks te melden. Maar door eendrachtig samen te werken en onze verantwoordelijkheid te nemen, zal het eens goed komen.
Van zaterdag 19 t/m zondag 27 september organiseert het Interkerkelijk Vredesberaad samen met Pax Christi de jaarlijkse vredesweek. Het thema is: naar een nieuw klimaat van vrede. Na Prinsjesdag zijn we wel kwijt hoe en waar dat nieuwe klimaat gevonden zou moeten worden. We zijn moe van het zwaaien, en moe geworden om een glimp op te vangen van dat mooie sprookje, moe van de kopzorgen.
Van mijn kant dit voorstel voor volgend jaar, als eerste winst: alleen de koningin mag een hoed dragen. Alle andere vrouwen mogen creatief aan de slag met een (hoofd)doek. Het gezicht moet wel duidelijk zichtbaar zijn. De doek hoeft niet persé om/op het hoofd gedrapeerd te worden. Nu werd het uitzicht van zichzelf of /en van anderen soms ernstig belemmerd. We willen toch zien. Helder zicht krijgen op de situatie en daarmee aan de slag. Zonder nodeloze kopzorgen.

zondag 6 september 2009

Afscheid van Pieter Veer- 31 augustus 2009 met het gedicht Tijd van Rutger Kopland

Inleiding
Bij dit afscheid willen we ons te binnen brengen en herinneren,
wat het leven van Pieter Veer heeft betekend,
voor ieder van ons persoonlijk.
Hoe hij – voor ieder van u weer anders – verbonden is en blijft,
en meegedragen wordt.
Over zijn leven mag het licht vallen.
Het mag in het licht gezet.
Licht is de bron van alles.
Het licht verbindt ons allemaal.
Wij allen maken er deel van uit.
Als wij ons licht laten schijnen staan wij in onze kracht!

Die kracht, die liefde, die eenheid, die wij mensen zoveel namen geven,
is waar wij vandaan komen en waar wij naar terugkeren.
In dat licht, in die Bron worden wij herenigd
en thuisgebracht bij wie ons zijn voorgegaan.

Aansteken van kaarsen
Kleinzoon Joris steekt de twee grote kaarsen aan weerszijde van de kist aan.
De ene staat symbool voor allen, die al gestorven zijn,
die ons door de tijden heen, zijn voorgegaan.
De andere staat voor ons, die leven, en voor wie nog na ons komen,
die zullen leven vanuit dezelfde Bron van licht.

Pieter Veer staat daartussen, in een soort “tussengebied”. Op deze dag van afscheid staat hij op de grens. En bij hem, op de kist, een klein kaarsje voor dochtertje Dineke. Zij is vandaag weer verbonden met dat “tussengebied”. Voor haar was geboren worden tegelijkertijd het einde. Begin en einde was een pijnlijk één. Ook dat lichtje mag bij dit afscheid ontstoken worden.

Deze drie kaarsen zijn een drie-eenheid. Samen zijn zij het licht dat ons thuisbrengt, dat troost. Samen zijn zij de bron van leven. Zij zijn God.

We lezen het gedicht van Rutger Kopland: Tijd

Tijd - het is vreemd, het is vreemd mooi ook
nooit te zullen weten wat het is

en toch, hoeveel van wat er in ons leeft is ouder
dan wij, hoeveel daarvan zal ons overleven

zoals een pasgeboren kind kijkt alsof het kijkt
naar iets in zichzelf, iets ziet daar
wat het meekreeg

zoals Rembrandt kijkt op de laatste portretten
van zichzelf alsof hij ziet waar hij heengaat
een verte voorbij onze ogen

het is vreemd maar ook vreemd mooi te bedenken
dat ooit niemand meer zal weten
dat we hebben geleefd

te bedenken hoe nu we leven, hoe hier
maar ook hoe niets ons leven zou zijn zonder
de echo’s van de onbekende diepten in ons hoofd

niet de tijd gaat voorbij, maar jij, en ik
buiten onze gedachten is geen tijd

we stonden deze zomer op de rand van een dal
om ons heen alleen de wind


Meditatie

Tijd.
We lezen op rouwkaart de geboorte datum en het jaar:
2 augustus 1924. We rekenen: 85 jaar. Zijn tijd van leven.
Maar – nu we op de grens staan, tussen de tijd, vragen we:
Wat was daarvòòr, of – meer nog – wat komt hierná?
Is dit het einde?
Zoals een pasgeboren kind kijkt
alsof het kijkt naar iets in zichzelf
iets ziet daar, wat het meekreeg.
Wat was er al, voor onze geboorte?
Wat werd overgeleverd door ouders, door voorouders?
Waar, wat, hoe is je allereerste begin?
En zoals in de ogen van de oude Rembrandt,
in zijn laatste portretten, méér te zien is,
een onbekende toekomst, een verte die op ons wacht.
Tijd. Het gaat vreemd, met de tijd.
We meten het in dagen, weken, maanden, jaren
en met de klok in uren en minuten.

En de klok draaide. De tijd vliegt.
Nee, de tijd vliegt niet. Wij vliegen!
Wij gaan voorbij, u en ik.
Mensen gaan voorbij. En gedachten.
We weten het niet meer. Er komt een leegte.
Lege plekken. Verlies.

Het is vreemd, maar ook vreemd mooi te bedenken,
dat ooit niemand meer zal weten
dat we hebben geleefd.

Ooit – niemand zal meer weten van ons, zegt Kopland.
In het begin van het evangelie van Johannes staan die worden ook:
Ooit – niemand. Johannes schrijft dan over het begin,
In den beginne, het Woord, het licht, de liefde van God.
In den beginne de mens Jezus Christus,
met zijn levensprincipes, zijn beginselen. Zijn leven met God.
Met licht en liefde. Dat maakt het leven de moeite waard.
Gebaren en woorden van vertrouwen, aandacht en nabijheid.
Niemand heeft ooit God gezien, zo schrijft Johannes in zijn evangelie,
maar Jezus Christus, die het Woord van het begin is,
het hart, de liefde, die heeft ons God doen kennen.
Niemand heeft ooit God gezien.
Daar is Hij te groot, te omvattend, te grenzeloos voor.
Het is van vòòr en ná alle levenstijden…

De laatste regels van dat wonderlijk mooie gedicht van Kopland zijn:

We stonden deze zomer op de rand van een dal
om ons heen alleen de wind.


Deze zomer stonden jullie – stond Piet Veer
stonden jullie met elkaar, als gezin – op de rand van een dal.
Hij viel in onbekende diepten.
Om jullie heen - alleen de wind.
De wind biedt geen houvast. Maar toch
De wind is adem, is beweging.
Elkaar nabij zijn, dragen, bidden, helpen
tot het eind, tot bij de bron van “in het begin”.

Op de rand van het dal staan
dat is ook: aan de voet van de berg.
Hoogte en diepte zijn met elkaar verbonden
zoals ook de tijden verbonden zijn.
Het is vreemd, het is vreemd mooi ook
nooit te zullen weten wat het is – “tijd”.
De klok draait – wij gaan voorbij.

Alles op zijn tijd (van Karel Eijkman)

Er is een tijd die vergaat en vlug is vergleden.
Tijden van haat of een tijd voor vrede.

Een tijd van gaan en een tijd van komen.
Na de strijd om ’t bestaan een tijd van dromen.

Er is een tijd dat je wint er is tijd te verliezen.
Een tijd die je bindt een tijd dat je mag kiezen.

Een tijd lukt het niet dan een tijd vol kansen.
Een tijd van verdriet dan tijd om te dansen.

Tijden van sloop dan tijd om te bouwen.
Tijden van hoop na tijd om te rouwen.

Er zijn tijden in nood maar ook tijden van geven
De tijd van de dood en de tijd van je leven.

Al die tijd rest je niets anders dan
genieten van eten en drinken met anderen.
Dat gunt ons God en niets anders kan
daar ook maar iets aan veranderen.


de gebeden, stil gebed en Onze Vader
en aan het eind, de zegen:


De genade van onze Heer Jezus Christus
de liefde van God, en de heilige Geest,
de wind, gevoeld op de rand van een dal
aan de voet van een berg:
de vrede van God die u zal dragen en meenemen.

Ga in de vrede van God. AMEN

vrijdag 4 september 2009

Bloemenhulde

De kerk in Hoogkarspel staat vol bloemen, dit weekend. Van de Floralia. Zij heeft een plek gevonden in onze kerk. Dit weekend is er geen dienst en de kerk is een prachtige, lichte, open en gastvrije ruimte. De Bloemenhulde van de Floor mag er zijn.
Daarna komt de Zonnebloem, de vereniging die zich inzet voor zieken, gehandicapten en hulpbehoevende ouderen, met de ziekenzondag. Zij droomt van: “een zee van zonnebloemen, een oceaan van golvend goud”. Maar worden we dan niet overspoeld door al die rijkdom? M’n ingetogen, calvinistische instelling begint op te spelen. Soberheid. Geen poespas. In onze kerk zetten we de bloementjes niet zo uitbundig buiten. In de kerkdiensten zijn we ook niet triomfalistisch. We klappen niet bij mooie geloofsuitspraken en roepen geen halleluja’s en amen’s, om onze instemming te betuigen.

Deze week vond ik de kaart van de Zonnebloemvereniging in mijn brievenbus. Ze viert haar verjaardag: al 60 jaar goed voor elkaar. We vieren het samen in de ruimte van de open oecumenische kerk. Katholiek en Protestant, gelovigen en anders gelovigen. Haar rijkdom zijn de vrijwilligers, die zich inzetten. Zij zijn er met een open hart en met aandacht voor anderen. Zij geven en ontvangen. Zij groeien in verbondenheid. Vaak in het donker. Soms wordt het dan ook een beetje licht. Dat is goed voor elkaar. Alles met elkaar zijn zij een boeket. Bloemenhulde. Met alle mooie, gelovige en twijfelachtige verschillen die er zijn. In alle vormen, maten en kleuren.

Maar laat het geen zee worden. Laat staan een oceaan van goud. Daar verdrinken we in. Bij het massale, de grootschaligheid haak ik af. Ik kreeg, bij mijn pastorale bezoekwerk aan iemand in het verzorginghuis, één zonnebloem. Zij zocht de mooiste uit het boeket dat zij op haar kamer had. Zij deelde uit van haar geloof in het licht. Ik koesterde die ene zonnebloem lange tijd op een schaaltje met water. Goud licht, voor zolang het duurde. Zij blijft bewaard in mijn hart.

Ik ben, met mijn 60 jaar, van een andere tijd. Van januari. Van het sneeuwklokje, dat de kou van de winter weerstaat en een nieuwe lente inluidt. Mijn tijd komt nog. Nu, in deze dagen van de herfst, van september, ben ik er voor de Zonnebloem! Met Bloemenhulde aan de Schepper, die de meest wonderlijke schikkingen voor elkaar krijgt!