donderdag 30 december 2010

Wijze vrouwen uit het westen

A manha vai ser outro dia - morgen zal een andere dag zijn - dit lied zou het intro van de kersttoespraak van de nieuwe president Dilma Rousseff aan het Braziliaanse volk geweest kunnen zijn. En dat zij daarna dan zegt: “Vandaag is het in vervulling gegaan!” Brazilië heeft haar vrouwelijke president, en dat mag net zo bijzonder gevonden worden als de V.S. met zijn zwarte man Barack Obama. Want hiermee worden vanzelfsprekende kaders doorbroken. Nu wordt het anders…

Vlak voor Kerst hoorde ik op de NOS radio het bericht dat Rousseff haar kerstgeschenk voor Brazilië had uitgepakt: zij had de nieuwe regering bekend gemaakt. Haar belofte is zij nagekomen: op de 34 ministerposten zitten 9 vrouwen. Dat is drie keer meer dan daarvoor. Op sociale ontwikkeling zit een vrouw. En op vrouwenzaken. Voor rassengelijkheid is er een zwarte vrouw. Voorheen werd dit door witte mijnheren gedaan. En Ana de Holande is minister geworden, de zus van Chico Buarque de Holande, één van de bekendste Braziliaanse liedtekstschrijvers en zangers van de 20-ste eeuw.

Ik hoorde het op de radio. Ik wilde graag ook beelden. Ik wilde meer zien en horen over dit wereldnieuws. Ik zocht in kranten en op internet, maar vond bijna niets. En daarom vul ik zelf maar in, hoe het zou kunnen zijn – de toespraak, en de entourage. Ik dacht aan het lied dat Chico Buarque zong in de jaren 60 en 70, toen Brazilië nog een gewelddadige militaire dictatuur kende. Dat een andere tijd komt, ook al wil de regering dit op allerlei manieren tegenhouden.

Het lied werd een enorm succes. De militairen voelden de dreiging die ervan uitging en verboden het. En het gebeurde, dat bij een optreden van Chico Buarque, de mensen begonnen te roepen: Amanha vai ser outro dia - zing het voor ons!!! Chico Buarque pakte zijn gitaar, maar stopte. Hij zag de militairen staan. Hij zag een waarschuwing in de ernstige gezichten en wist dat hij opgepakt zou worden. Maar de mensen riepen, en hij zei: lieve mensen, het is mij verboden dat lied nog langer te zingen. Het mag niet gehoord. Ik zal het dan ook niet zingen. Ik zal het voor jullie spelen. En hij speelde de sterren van de hemel. En heel het publiek zong: over morgen, een nieuwe tijd; over vrede op aarde, voor arme mensen.

Kerst 2010. Een kort bericht op de radio over de nieuwe regering in Brazilië. Over minister Ana, de zus van Chico Buarque. Horen we deze dagen het oude, versleten verhaal van drie wijzen uit het oosten, dit jaar hoorde ik als responsie hierop van de komst van drie maal drie vrouwen in het westen. Een (h)eerlijke belofte wordt vervuld.

vrijdag 24 december 2010

Het licht van de volle maan.

Lange tijd heb ik niet van de Kersttijd gehouden. Ik vond het veel te veel glitter en buitenkant. Te oppervlakkig en te commercieel. Maar ik ben bezig de knop om te zetten. Het is ook mooi om Kerst te vieren. Het is gezellig met alle drukten in de kerk, en met de familie. En ik geniet. Vooral van de dingen die je zomaar gebeuren. Ik verwonder me over de prachtige laag sneeuw die is neergedaald vanuit de hemel. Over het vuil van de wereld is een warm, schoon, wit kleed gelegd. Het klopt met de plaatjes van onze kerstkaarten.

Begin deze week vierden we oecumenisch Kerst in het Noorderlandhuis in Hoogkarspel. We zongen de bekende liederen: over de geboorte van het Kind Jezus, en van licht in het donker. We dachten aan het donker van een wereld verloren in schulden, een wereld die van de ene crisis in de andere valt. We dachten aan het donker van het instituut kerk en haar leiders, die haar eigen zonden het liefst toedekken met een warme mantel der liefde. En aan het donker in het leven van kleine kinderen, van ouders, van mensen.

Licht in het donker: het lijkt dit jaar anders te klinken. Ons overviel veel te veel donker, de afgelopen weken. Kerst werd zomaar ingekaderd in een donkere, zwarte rouwrand. En daarom is het hoopvol, als we desalniettemin toch Kerst willen vieren. We spreken ermee uit, dat het nu toch eindelijk licht zal worden!

Dit jaar was de kerstviering in het Noorderlandhuis een bijzondere: er werd geen communie uitgereikt. Er stond wel een communiegebed afgedrukt in het boekje. Want zo waren we het altijd gewend. Maar in plaats van “brood” baden we om “licht”. We deelden het licht. En wonderlijk, hoe mooi dat alles paste. We ontvingen het kwetsbare licht en gaven het door: dit tere, eeuwige licht zal er zijn, onder ons, in ons, onverwacht en op heel verschillende manieren. Het laat zich niet door mensen opsluiten, niet in kerken, niet in rituelen. Hij is geboren: Jezus Christus, Kind van het Licht, van ons zoekende, samen-kerk-zijn.

Het verhaal spreekt van een ster. Maar ik zag deze nacht zo wonderlijk, groot en rond boven Lutjebroek, het volle licht van zuster maan.

Ik wens u allen goede moed, op uw weg naar licht en vrede!

zondag 12 december 2010

Stilstaan

We zijn op weg naar Kerst. De sneeuw is er al. Prachtig om te zien. Lastig en soms gevaarlijk als je er doorheen moet. Maar koud en bedreigend als je geen plek, geen thuis hebt.
Vorige week gingen we door een witte wereld op weg naar de rechtbank in Haarlem met een Afghaanse familie. 14 jaar geleden zijn zij naar Nederland gevlucht. Vader, moeder en drie kinderen (17, 15 en 11 jaar). Moeder en kinderen kregen een verblijfstatus. De vader niet. Of beter: eerst wel, maar dat werd later weer ingetrokken. Want hij heeft destijds in Afghanistan bij een foute organisatie gewerkt. Dat maakt hem verdacht. Er zijn geen bewijzen. Maar hij bungelt. Met alle gevolgen van dien. Het gejojo, het vernederende van verdacht zijn en je niet kunnen verdedigen. Niet mogen werken. Het illegaal verblijf. Het strafbaar zijn, ook van het gezin, als zij hem huisvesten. Zich moeten melden. Met steeds weer andere, administratieve, bureaucratische regels en wijzigingen van toeslagen en afslagen die dan weer van toepassing worden. Het gezin weet van donker en kou. En van grote dreiging.
Met hen gingen we over gladde wegen naar Haarlem, waar hij voor moest komen. We kwamen in een file terecht. Het stond stil. We zaten opgesloten. Angstvallig hielden we de klok in de gaten. Komen we wel op tijd? Gelukkig kwam er weer beweging. We belden: we zijn laat, maar we komen eraan!
In de rechtbank was de zitting vooral zakelijk. Op de tafels: te dikke dossiers, die door de jaren heen uit hun voegen gegroeid waren. Er was een herhaling van dezelfde argumenten, met soms een tevergeefse zoektocht in alle papieren naar een nieuw steekhoudend punt. De aanklager van de IND vatte het in de pauze kort voor ons samen als: domme pech, maar regel is regel.

Ik zag de verslagenheid en het verdriet van de kinderen. Zij zijn opgegroeid met trauma’s, met ernstige verliezen, en met de angst dat hun vader terug moet, het doodsland in. Zullen zij hier ooit hun weg in het leven kunnen vinden, een basis van vertrouwen in mensen? Dan mag er wel een wonder gebeuren, en dan dient er zo snel mogelijk recht gesproken te worden.
Wij zijn op weg naar Kerst. We staan stil, beschaamd, wachtend op een uitspraak, op beweging, op heil aan een wereld verloren in schuld.

zondag 14 november 2010

Op de grens van samen


“Dit is toch het huis van God? Mag dat hier in de kerk: een wereldse maaltijd?” De vraagsteller wist weinig van kerk en geloof, en van maaltijden. Daar kon hij niet bij. Het is ook moeilijk. Wat is het unieke, het speciale, dat gelovigen bindt? Wat is een wereldse maaltijd? En wat kan samen gedaan worden? Samen met de R.K. Kerk? Samen met “zogenaamde” ongelovigen? Samen met de moslims? Dezer dagen spreekt de synode van de Protestantse kerk over de vraag of we samen met moslims zouden kunnen bidden. Ik weet al wat eruit komt: dat men het erg moeilijk vindt.

Ik blijf het gekke maar boeiende vragen vinden: over de grens van geloof en wereld. Eerlijk gezegd kan ik in mijzelf die grens niet ontdekken. Ik leef mijn eigen leven en weet niet, of ik de gewone dagelijkse dingen doe en/of laat vanuit mijn geloof, of vanuit mijzelf, mijn eigen geweten, scholing en achtergrond. Er zijn zoveel dingen die meeklinken en die maken wie je (geworden) bent. Geloven is voor mij zoiets als muziek. Daarover kunnen we met elkaar in gesprek. Wat vind je mooi samenklinken, en wat niet? En als een groep mensen met elkaar muziek maakt, doet hun geloof er dan toe? Vinden zij dat belangrijk? Wil men alleen samen spelen met mensen, met dezelfde (politieke/gelovige) overtuiging? Maakt dat het extra mooi?

Zondag jl. was ik bij het concert van het zangkoor Floraklanken, in Bovenkarspel. Als koor hebben zij niets met kerk en geloof. Zij staan daarboven. Zij brachten een paar mooie geloofsliederen ten gehore in vreemde talen, in het Latijn, in het Duits. Het vreemde daaraan is dubbel: de taal en de symboliek van het geloof zijn voor veel mensen vreemd geworden, of altijd vreemd gebleven. En het wordt niet uitgelegd, niet begrepen. Het gaat ook niet om de inhoud. Het gaat om luisterrijke schoonheid. Zou de inhoud meespreken, dan werd het waarschijnlijk alleen maar moeilijker, want dan gaan verschillende meningen en (geloofs)overtuigingen van de koorleden meespelen.

Ik hoorde het prachtige, maar gewelddadige overwinningslied van Mirjam, van Frans Schubert: “De vijand is verslagen! Dood! God is groot!” Wat moeten we met dit lied over een God, die ten strijde trekt en mensen de dood aandoet?

Misschien toch met moslims in gebed, en vooral stil worden.

donderdag 14 oktober 2010

Tegenover elkaar

Wil je even komen kijken hoe de stoelen kunnen staan? Als ik meeloop met de kerkvrijwilligers en in de kerkzaal kom, staan alle stoelen een kwartslag gedraaid. Dit zijn we niet gewend. We zitten meestal in rijtjes achter elkaar. Nu staan de stoelen in een paar lange rijen, tegenover elkaar. Daartussen is een breed pad, met aan het eind de tafel. Zondagmorgen zingt de Vocale Kring Drechterland in onze kerk van Hoogkarspel. Hoe en waar mag dit grote koor staan? De preekstoel zullen we niet gebruiken. Zondag spreken we van begin en eind van het pad. In het midden. We spreken over wat er op de weg en op de grens kan gebeuren, die tussen mensen en groepen bestaat.

Zondag gaat het verhaal over aartsvader Jacob. Al vanaf het begin was hij in gevecht met zijn tweelingbroer. Onbegrijpelijk botsende karakters waren zij, die tegenover elkaar stonden. Er waren geniepige, onverkwikkelijke dingen. Er was bedrog en verraad. Jacob moest vluchten. De broers verliezen elkaar uit het oog. Maar na jaren keert Jacob weer terug. Hij zal zijn broer weer ontmoeten. Het zwarte verleden, dat hij zo zorgvuldig begraven had, spookt rond in zijn ziel. Angstig vraagt hij zich af, hoe het zal zijn. Neemt zijn broer wraak, of zal er verzoening zijn? In die nacht is er een vreemd gevecht van Jacob met Iemand: met een engel, met zichzelf, met zijn broer, met zijn donkere kanten, met God. Hij vecht op de grens, tussen verleden en toekomst, tussen donker en licht.

Zondag zitten we in een tegenover. Er zijn heel veel en verschillende tegenovers in het leven. De kerk, tegenover de wereld, of tegenover de islam. Armgemaakte mensen tegenover de rijken, mannen en vrouwen. Vreemdelingen tegenover de autochtone inwoners. Mensen en dieren. Leeuwen, slangen en duiven. Ieder heeft zijn plek en speelt zijn rol. En daartussen is een pad, een weg, om te vechten en/of om elkaar te ontmoeten. Het kan een plaats van verzoening zijn.

Het koor zingt zondag de mooiste liederen. Tegenover haar wordt geluisterd. En daartussen? Wat zullen wij nog daartussen doen? En zullen we nog iets symbolisch neerzetten? Een bloem? Een licht? De bijbel?
Nee, wij zagen het pad als een open, lege plek, als vrije ruimte en hoorden een lied uit de hemel: zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder …

vrijdag 24 september 2010

Goed jarig zijn

We kijken onze ogen uit, op de 75-ste verjaardag van mijn vriendin. De kunstwerken die zij de jaren door gemaakt heeft, staan uitgestald in de feestzaal. Deze dag is haar tijd om te delen. Ze laat zien wat er is. Ze nodigt iedereen uit om iets van haar mee te nemen. Niet alleen van wat zij maakte, maar ook van haar verzamelde levenswijsheid. Ze vat die kort samen. Het eerste is, dat de vrijheid van de wolf, de dood van het lam is. En het andere, dat ieder mens recht heeft op zelfbeschikking, ook bij het oud worden. Kort, vurig en krachtig wordt het neergezet.

We eten van de overvloedig aangedragen lekkernijen. Op deze dag zijn er geen wolven. Er zijn vriendinnen. Ik geniet van de gesprekken en van haar kunst. Ze wijst me een rood vlammend Pinkstervuur dat ze gekleid heeft. Het past bij mij, zegt ze. Dus gaat het mee naar huis. Ik zet het thuis op mijn tafeltje in de hal te branden.

Een paar dagen later stuurt ze een mail, met deze gelijkenis van de Braziliaanse theoloog Ruben Alves. Er was eens een lam dat had gehoord dat wolven onbetrouwbare, wrede en vraatzuchtige dieren waren. Maar hij wilde niet oordelen zonder persoonlijke kennis van zaken. Dus schreef hij de wolf een brief om hem te vragen wat deze van dit soort beschuldigingen dacht. De wolf schreef een sympathieke brief terug. Hij liet weten dat wolven kuddedieren zijn. Goed voor elkaar en zorgvuldig met het milieu. Er gingen wel verhalen rond over de eetgewoonten van de wolf. Maar alleen op verhalen mag je toch niet oordelen? Het lam was diep onder de indruk en besloot de wolf een bezoek te brengen. Pas toen werd hem duidelijk dat de eetgewoonten van de wolf doorslaggevend zijn.

Regelmatig komen mensen, gevlucht voor de wolven, en hopend ergens een veilige plek te vinden, om hulp vragen. Zij doen bij ons, volgens hun gewoonte, de schoenen van hun voeten. Daarmee bezig verloor een vrouw in mijn hal haar evenwicht en stootte tegen het kunstwerk van vuur. Een vlam brak en viel op de grond. Grote schrik. Gebroken vuur.

Ik hoorde de scherven spreken: al word je gebroken, wees niet bang. Je zult zijn die je bent. Pas op voor de wolf. En: lang zul je leven!

zaterdag 14 augustus 2010

Geschenken

“Dat potje rabarberjam, dat je me vorig jaar gegeven hebt, dat heb ik weggegooid. Er zaten van die vreemde stukjes in. Ik vertrouwde het niet!” Die stukjes, dat was gember. Dat smaakte dus vreemd. Ik had dat moeten zeggen, of op het etiket moeten schrijven. Zonde, dat het weggegooid is, vond ik. Dit voelt niet goed. Een aardigheidje wordt zomaar ongemak, en soms nog erger. Hoe blijf je daarin overeind, als gever en als ontvanger. Hoe houden we het, met alle verschillen van smaak die we hebben, toch aardig onder elkaar.

Ik breng graag iets mee. Iets eenvoudigs, iets voedzaams. Vruchten, een potje jam, honing, eieren van eigen leg. Met soms iets vreemds. Ook uit mijn geestelijke en spirituele keuken. Een artikel dat aanspreekt wordt gekopieerd. Een mooi boek wordt doorgegeven. Het moet gedeeld en over gesproken worden. We smullen.

Zo kreeg ik deze zomer van iemand het boek van Nico Dros, de sprekende slang. Het gaat over het leven en het geloof, over de kerk en kerkscheuringen in het Texelse Oosterend. Over het spreken van de slang uit Genesis 2. Was dat historisch waar gebeurd? In Oosterend wel. De slang zette mensen in de kerk tegen elkaar op en zaaide verdeeldheid. Ds. Buskes was er predikant. Hij maakte mee dat mensen recht tegenover elkaar kwamen te staan en - zo gelovig als ze waren - helemaal niets meer met elkaar te maken wilden hebben. De kerk werd een verdeeld en ziek lichaam. In 1926 besloot Buskes naar Amsterdam te gaan en nam afscheid van Oosterend. Iedereen zat te janken. Iemand zei, toen hij de dominee een hand gaf: “Dominee, u bent een ziek kind des Heeren en u zult in uw leven nog veel bittere medicijnen te slikken krijgen”. Buskes zei hierop: “Ik zal het met gelatenheid doen”. Men veroordeelde elkaar. Het werd voor iedereen een bittere pil, omdat verdraagzaamheid ver te zoeken was. Zo ging dat. Vroeger. De weg naar genezing was lang.

Na verloop van tijd vroegen mensen in de verschillende kerken zich af: waar ging het eigenlijk over? Over te zure rabarber? Over vreemde stukjes die niet te vertrouwen zijn? Over een slang die wel of niet daadwerkelijk, historisch waar gebeurd, gesproken had? Zonde, toch?
Laten we wijzer zijn.
Laten we met elkaar spreken over wat er werkelijk toe doet, en elkaar nieuwe hoop en vertrouwen schenken.

vrijdag 23 juli 2010

Verliezen

Op het station van Hoorn kwam hij vorige week naast mij zitten, een jongeman met een bescheiden koffer. Helemaal vól was hij van Oranje, van de overwinning in de ophanden zijnde finale. Hij moest en zou erbij zijn. Deze kans kreeg je maar één keer. Dus ging hij nú naar Schiphol voor een ticket. Het mocht 3500,- euro kosten. “Ik hoop dat je Mandela dan ook ziet” zei ik. Met mijn dochter had ik net de film “Invictus” gezien. Over de rugby-wedstrijd in 1995 Zuid Afrika - Nieuw Zeeland, met daarbij de inspirerende, grootse houding van president Mandela. Dertig jaar lang had hij gevangen gezeten; was opgesloten, vernederd en mishandeld. Dertig jaren verloren levenstijd, die hij wist te transformeren in winst: hij groeide uit tot een onoverwinnelijk mens.

We zijn een week verder. We hebben verloren. En dat niet alleen. Volgens kenners: terecht verloren. Tweede geworden. Second place, first loser. Het doet erg pijn. Er is veel boosheid, vooral op de scheidsrechter. En op onszelf. Dat we dit zijn. Dan was het verlies van schaatsheld Sven Kramer, die deze winter naast Olympisch goud greep, toch anders. Hij wàs de beste. Hem overkwam domme pech. Een verkeerde wissel. Maar het is en blijft verliezen. Verlies is niet zomaar te accepteren. Het zoekt een schuldige.

In het groot en in het klein kennen we onze verliezen: van idealen, van gezondheid, van werk, van vermogen. Je fiets wordt gestolen. Je verliest een mooie ring. We verliezen vrienden, omdat zij anders zijn en doen als we hadden verwacht. We verliezen mensen aan de dood. En we vinden schuldigen. Wij wijzen naar anderen, naar omstandigheden die dit hebben bewerkt. Wij zijn boos. We voelen ons vernederd, of in de steek gelaten. Het is niet rechtvaardig. Als die automobilist niet zo roekeloos gereden had. Het ziekenhuis maakte fouten. Die scheidsrechter nam de verkeerde beslissing.

Bracht het verlies van Oranje ons echt uit balans? Het leek heel erg. Het was een drama. Niet om aan te zien. Maar we herstelden in een paar dagen. Het werd feest! Of niet echt? Hoe zou het met die jongeman gegaan zijn? Heeft hij een ticket kunnen bemachtigen en Mandela gezien? Vond hij dat laatste eigenlijk wel belangrijk? Zou hij zich hervonden hebben? Bij alle verliezen toch een aanrader: de film Invictus.

dinsdag 29 juni 2010

Wegen van zegen

De klok had elf geslagen. Het was donker. Een jongen schiet ons aan op het Raadhuisplein in Hoogkarspel. Hij zoekt de “landbouw”. Wij wijzen de weg. Nee, zegt hij, daar ben ik al geweest. Daar is het niet. We vragen verder. Nee, het is ook niet de “tuinbouw”. Hij weet het niet meer. Er moet een brug zijn. En een rotonde. Het klopt niet. Hij is zenuwachtig. Heb je geen adres? Kun je niet bellen? Nee, ook niet. De batterij van zijn telefoon is leeg.

Nou, kom dan maar mee, we wonen hier vlakbij, dan kun je de batterij opladen.
Al gauw krijgt hij contact. Hij begrijpt dat hij een dorp te ver is gelopen. Hij moet in Grootebroek zijn. Om hem niet verder te laten dwalen, zetten we de computer aan om voor hem een plattegrond uit te draaien. Ondertussen kijkt hij aandachtig de kamer rond.

Dan vraagt hij: ”Bent u christelijk?” Ja, hij is terecht gekomen bij de dominee, in de pastorie van de kerk. Hij vindt het een wonder. Hij vertelt God gebeden te hebben dat hij niet buiten zou hoeven slapen. En zie, het is goed gekomen.

Als hij even later met plattegrond de nacht in stapt, groet hij ons met de woorden: “God zal u zegenen”. En dat doet hij, in een donkere jonge jongen.

Alleen anders

Maandag 14 juni jl. koos ik, toen er voetbal gekeken moest worden, voor het zwembad. Ik vond een plichtsgetrouwe badjuffrouw, die de geluidsinstallatie over het water liet schallen om iedereen op de hoogte te houden van het verloop van de wedstrijd. Maar alleen ik was er, en een eend die, net als ik, wat rust kwam zoeken.

Mijn hoofd zat vol. Vol van alles wat gebeurt, en van wat je leest. Voor studie lees ik deze dagen over Israël en de Palestijnse gebieden. Over de Holocaust, en het aan de Joden beloofde land, het uitverkoren volk van God. Over de knooppunten van de drie godsdiensten: van jodendom, christendom en islam. Onontwarbaar is het, een puinhoop, vol conflicten. Mensen leven met angst en haat, met vernederingen en aanslagen. Hoe heeft het allemaal zo ver kunnen komen? Wat heeft God en geloof er nog mee te maken? Waarom verloopt het leven en de geschiedenis daar toch zo dramatisch gewelddadig? Alsof de diepe wonden, die de geschiedenis heeft geslagen, gevoeld moeten blijven worden en steeds weer opengetrokken.

En toch, in dat alles, zijn er ook mensen die zich niet mee laten nemen in de spiraal van geweld. Een Daoud Nasser, die de grond van zijn Palestijnse voorouders niet wil prijsgeven. Hij kan de oude eigendomspapieren laten zien. Rondom zijn bedrijf verrijzen nederzettingen van joodse kolonisten. Zij bedreigen hem. Vernielen zijn olijfbomen. Ze willen dat hij weggaat, opgeeft. Maar hij gaat niet. Hij blijft. Hij zoekt vrede, organiseert ontmoetingen en nodigt jongeren uit. Hij vraagt hulp om nieuwe olijfbomen te planten, om zijn grond te bewerken, om te oogsten. Dit is zijn thuis. Hier moet samen geleefd worden. Het is een kans. Hij wil mensen de ogen openen: we zijn niet elkaars vijanden. We zijn mensen, en medemensen. We moeten willen geloven in een gezamenlijke toekomst.

Vanwaar de haat en de harde oordelen over de ander? Waarom en door wie wordt de angst gevoed? De grote vragen kunnen we terugbrengen tot onze eigen wereld van familie, van kerk, van geloof. Vaak leven we met verkeerde denkbeelden over de ander. Ook mij gebeurt dat. Ik moet nadenken. Ontspannen. Ik beweeg me in rustige wateren. Alleen. Een vreemde vogel zwemt met me mee.

donderdag 20 mei 2010

Levende stenen


Sjaloom, salaam: vrede, leerden we de afgelopen weken zeggen, op reis door Israël en de Palestijnse gebieden. We bezochten de bekende plaatsen van de bijbelse verhalen. We stonden bij het meer van Galilea. We waren in Nazaret en in Bethlehem in de geboortekerk. We zagen in Hebron de tombe van Abraham en Sara, met aan de ene kant de moskee en aan de andere kant de synagoge, van elkaar gescheiden door kogelvrij glas. Pijnlijk zichtbaar was de verdeeldheid tussen de beide broedervolkeren: joden en moslims. In Jeruzalem stonden we met velen ingebed bij de Klaagmuur. We beklommen de Olijfberg en bezochten Yad Vasjem, met de beelden van de Holocaust, de ontzettende vernietiging van joden in de tweede wereldoorlog. In de stadsbus begonnen Palestijnse kinderen een gesprek en gaven ons een hand. “We are friends”. Hun aanrader: de El Aksa moskee. “It is good for you”. We zochten een weg in de complexiteit van dit zogenaamde heilige land.
Eigenlijk had het mij nooit zo getrokken. Waarom zou je er willen zijn? Wat vind je er, op de plekken waar Jezus geleefd had? Maar ik liet me verleiden voor deze reis, omdat deze niet gericht was op de dode stenen van heilige plaatsen. Het ging vooral ook om ontmoetingen met mensen, die als levende stenen bruggen bouwen naar een nieuwe, saamhorige toekomst. Mensen die niet mee willen gaan met het denken in vijandsbeelden, in de kampen van “wij” en “zij”. Zij zijn met weinigen, maar ze zijn er. Zij putten uit bronnen van liefde. Liefde voor de ander, de tegenstander, die het dagelijkse leven zo onmogelijk zwaar en onrechtvaardig maakt.
We hebben hoge, kilometers lange muren gezien met checkpoints, en lange rijen Palestijnen die opgesloten, verdreven en gediscrimineerd worden. We bezochten in een afgesloten joodse wijk een Amerikaan, met duits-joodse voorouders. Hij geloofde dat zijn God aan de joden dit land had beloofd.

Israël. Palestina. Dit is het thuisland van Jezus. Hier leefde hij de boodschap van recht, vrede en verzoening. Gaan in zijn voetspoor betekent: deze waarden hoog houden. Hij ging ons voor. Over grenzen en muren heen bleef hij de ander zoeken om wonden te helen en verzoening te brengen. Die levenshouding heeft hij ons nagelaten en overgeleverd. Dat is wat wij met Pinksteren vieren: dat zijn liefde over ons komt, en wij vol stromen met sjaloom, salaam: vrede!

zondag 18 april 2010

Troost zoeken


Op Goede Vrijdag stond haar vader, verslagen, voor de deur, met het bericht: ze is overleden. In de lente van het leven. Nog geen 33 jaar jong. Hoe zo, Goede Vrijdag? Op de rouwkaart de woorden: Frederieke hield van natuurlijke bloemen.
In de dagen van Pasen keek ik, onderweg, voortdurend om me heen naar bloemen in de natuur. Naar bomen die in knop kwamen. Ik zocht naar dat waar Frederieke van hield en mee verbonden was. De kastanje, die bezig was haar handjes te openen om kaarsjes te maken. De magnolia die in de kerkentuin begon te bloeien. De beukenhagen nog vol dorre bladeren. We wilden het zelf doen: een boeketje natuur samenstellen. Voor haar. Als troost.
In die dagen keek ik ook uit naar smeerwortel. Bij kruidenvrouw Trudy van Diepen had ik voor het herstel van de gebroken enkel van mijn man, een potje smeerwortelzalf ge-kocht. Een klein potje. “Maar, je kunt het gemakkelijk zelf maken! Het recept staat in mijn boekje” zei Trudy. Dus zochten mijn ogen de bermen af naar smeerwortel. En toen ik de eerste ontwaarde, begreep ik, dat die zich niet zomaar, met wortel en al, liet oog-sten. Màg dat eigenlijk wel, een plant met wortel en al uitspitten van de bermkant? Ik vond het spannend om te doen, om met een schop en een plastic zak op weg te gaan en de klus te klaren. Ik had al een plek gevonden met veel smeerwortel. Ik wachtte tot het ging schemeren. Bij het graafwerk verbaasde ik mij, hoe diep de penwortel zich in de grond had geboord, en hoe bijzonder het wortelstelsel zich had vertakt. Het was al gauw genoeg. Ik kon aan het werk met de zalf: mengen, verwarmen, au bain marie, en wachten. Zo blij ben ik dan, met deze ontdekkingen, met dat je dit zelf kan vinden, kan opdiepen uit het donker van de aarde. Dat het er zomaar is. Dat je het zelf kunt maken.
Zalf is het symbool van de heilige Geest. Op weg naar Pinksteren deel ik nu mijn smeerwortelzalf. Om de wonden en kneuzingen te verzorgen en te helen.
Door de warmte van de lentezon bloeit alles open. Het is een pracht, de bloesems in de fruittuinen. Maar we weten ook van de pijn, van nachtvorst. En dat je soms niets kan doen….

maandag 29 maart 2010

Dubbelzinnig Palmpasen

Bij een vriendelijke dame, die niet van de kerk is, en die zichzelf tegenover mij een hei-den noemde, flapte ik er zomaar uit: dat zou ik ook wel willen zijn, heiden - ongecompliceerd! Het lokt: niet meer bezig hoeven zijn met alle gedoe van de kerk, met de dingen die daar gebeuren en die niet kùnnen. Wat er allemaal niet aan het licht gebracht wordt! Het houdt niet op. En dan zijn er ook nog natuurrampen, oorlogen en ziekten die op gods naam worden gezet. Het bezwaart me, in gesprekken. God en de kerk die zich schuldig maken aan zoveel onheil. Ach, was ik maar heiden. Dan kon ik deze lasten naast me neer leggen.

Zondag is het Palmpasen. Toch ook wel een heidens feest. Alle (gelovige en heidense) kinderen zijn van harte welkom in onze kerk in Hoogkarspel, om de kale houten kruizen te versieren met groene takjes en vrolijke linten, met paaseitjes, kuikentjes en slierten rozijntjes. Van de kruizen worden levensbomen gemaakt. Bovenop komt een broodhaan. Als haantje de voorste, de hoogste. Hij weet van het opkomend licht. Van het begin.

Eigenlijk mooi, als we de twee – christen en heiden – weten te verbinden. De christelijke feesten hebben hun heidense wortels. Zij wortelen in de natuur, de seizoenen, zaaien en oogsten, leven en sterven. Pasen is lente, licht en leven, nieuwe geboorte. En ik geniet ervan: van het licht en de warmte van de zon, van de vogels, van alles wat wakker geroepen wordt en de tuin die zomaar in bloei gaat staan. Zomaar? Moest er niet hard gewerkt, gesnoeid? Ook het onkruid schiet op. Het gaat er lang niet vredig aan toe, in de tuin. Zie de kat loeren op jonge vogeltjes.

Palmpasen. Een vrolijke optocht willen we. Voor Jezus, de Koning van de vrede! We verlangen naar andere tijden. Ja, wie niet? Palmpasen is het feest van de twee gezichten van mensen: laaiend enthousiast, en diep teleurgesteld. Eerst vol lof over de komst van Jezus, een paar dagen later roepen ze, massaal: “kruisig hem!” Ze hebben zich laten om-praten. Ze waren bang. Zo menselijk is het, Palmpasen: een kwetsbare man op een ezeltje. Hij was niets. Hij was alles. Om hem klinkt een lied: Hosanna, ei koer ei – eleison koerie. Maar wij zijn vreemdelingen, en moeten zijn taal nog leren.

vrijdag 5 maart 2010

Geheim

Het gebeurde mij eens, dat ik in de R.K. viering genodigd was vanwege een jubilerende collega. De vraag drong zich op, of ik wel of niet te communie zou gaan. Voelde ik me voldoende thuis? Werd ik van harte uitgenodigd om mee te doen? Het leek mij beter om het aan mij voorbij te laten gaan. Ik had mijn eigen gedachten. Dat was voor mij genoeg. Maar een goede protestantse kennis, die met mij was gekomen, ervoer het an-ders en ging naar voren. Toen zij even later bij mij in de bank weer aanschoof, opende ze haar hand, brak en deelde met mij de ontvangen hostie. Als een geheim. Zij vond dat zij dit als gelovige zo moest doen. En ik kon geen “nee”zeggen. Maar het kan en mag niet. Het zou wellicht aangemerkt kunnen worden als het verstoren van de kerkelijke eredienst. Dat is een wetsovertreding.

Soms lukt het echter niet om de geheimen achter gesloten deuren verborgen te houden en komt de waarheid aan het licht. Ontluisterend. Zoals dit jaar met Prins Carnaval tijdens de mis in Reusel. Als dominee zou ik veel moeite hebben om een Prins Carnaval in de kerk te zien, en dan ook nog aan het heilig avondmaal. Voor mij is dat ondenkbaar. De man die de sleutels van de stad opeist en alles op zijn kop zet. Regels tellen even niet meer. Wat moet je met hem in de kerk? En wat wil hij daar? Ook de sleutels van Petrus?
Ik probeer een andere variant. Hoe dat zou zijn met Sinterklaas. De Goedheiligman. Elk jaar heet ik hem welkom. Ook in de kerk. Dat wil zeggen: met zijn verrassingen, gedichten en letters. Hij is onzichtbaar, verborgen aanwezig. Hij moet niet in levende lijve komen, en in de kring komen staan om het avondmaal te vieren. Want daar gaat het om jezelf, om wie je bent. Onvoorwaardelijk. En het gaat niet om de rol die je speelt.

Het is kerk en wereld op zijn kop gezet. Letterlijk en figuurlijk. Dat je in de kerk wel je rol mag spelen, maar niet jezelf mag zijn. Er zijn mensen die dat doorbreken. Soms als openlijk protest, soms in het verborgene, breken en delen zij het geheim van het leven:
je mag er zijn, en je zult aan het licht komen!

donderdag 11 februari 2010

Parels

Op de grond in ons midden, een goudkleurig kleed. Daarop meanderend, een parelsnoer. Daarbij, een beeldje van een open hand waarin één parel ligt. Het werd mij eens gegeven met de woorden: “Weet, je bent voor ons hartstikke kostbaar. Een parel in Gods hand.” Het paste nu goed bij het geheel. We zitten aandachtig aaneengeregen in een kring om het kleed, voor de meditatie-vesper. Het parelsnoer zag ik als symbool voor de gelovige gemeenschap, voor het spoor dat zij in de geschiedenis achterlaat. Elk pareltje is kostbaar en mag er zijn. De draad is het, die alles en allen verbindt. De draad is de liefde, de solidariteit, de (Geest van) God. Er moet ruimte, een leegte in ons zijn. Anders kan de draad je niet opnemen in het snoer, en is er geen verbondenheid. Ik zag het waardevolle van onze open kring, rond dit kostbare midden.

Dit jaar beweeg ik mensen om, op weg naar Pasen, mee te doen met de sacrale dans. “Kom, sta op, en breng elkaar in beweging” staat op de folder. We zullen ons oefenen in meditatieve dansvormen. Voor onze kerk in Hoogkarspel is dit nieuw, en dus spannend. We gaan bewegen rond een “midden”. Dat midden is het punt van aandacht en concentratie. Het gaat daarbij ook over ons eigen midden, over onze kern, onze leegte. We cirkelen als het ware om het Mysterie. We worden een sacrale ruimte. Sacraal in de zin van heilzaam en helend.

In de Protestantse Kerk staat het Woord, staan de woorden centraal. Alles beweegt daaromheen. Door het Woord worden we bewogen. Maar met de dans maken we een vertaalslag. We gaan aan het werk met onszelf. We zoeken naar verborgen gebleven schatten. En de oogst is groot: velen meldden zich aan om mee te doen. De kring is vol. Of moeten we meer ruimte scheppen? Of nog weer een andere kring? In mijn hoofd zin-gen de woorden van Psalm 126: “Een mens gaat zijn weg en zaait onder tranen. Zingende keert zij terug met haar schoven.” Tranen zijn parels die opwellen uit de diepe bron van de ziel. Parels van verdriet. Parels van vreugde.

We verbeelden ons kostbare parels te zijn. In een snoer. Of niet. Snoeren kunnen breken en vallen uit elkaar. Er worden weer nieuwe geregen. We gaan verloren en worden ge-vonden in nieuwe verbanden. Rond het midden.

woensdag 27 januari 2010

Waardevol bijdragen

Wat is de waarde van een kerk? Januari is de maand van de actie Kerkbalans. Deze actie vraagt van de kerkleden een financiële bijdrage. “Een kerk is van blijvende waarde”, staat op de wervende folder. Hoe zo, van blijvende waarde? De vraag naar haar waarde is te vergelijken met het vragen naar de waarde van een vriend/in. Je denkt: welke vriend/in? Hoe en wanneer weet je, wat een vriend/in waard is? Dat is in tijden van ziekten en tegenslag. Dan leren we onze vriend/innen kennen. We zijn verrast door de onverwachte aanwezigheid van enkelen. En er is de teleurstelling: van sommigen hoor je niets. Ze bellen niet. Ze zijn er niet. Niet op het goede moment. Niet op de juiste manier. Het is niet te geloven.

Een kerk, van blijvende waarde? Dat is een kerk die betrokken is op God en op mensen, op vrede en recht in de wereld, op de vragen van leven en sterven, nu en in de toekomst. Een kerk dient haar waarde uit te drukken in haar gelovige grondhouding. Zij zal zich inzetten voor mensen, voor het leven, voor de schepping, en nabij zijn, vooral in tijden van tegenslag.

Er zijn dingen die niet te betalen zijn. Geloof en gebed zijn niet in geld uit te drukken. Daar is het te kost-baar voor. Het is niet te koop. Het is van een andere orde. Een familie vroeg mij om hen te begeleiden bij de uitvaart van hun moeder. De eerste vraag van één van de kinderen was: wat zijn de kosten? Voor mij, als dominee, is dat een lastige vraag. Ik kan mijn bijdrage uitdrukken in arbeidsuren, en daar kunnen we dan euro’s van maken. Maar zo wordt er in onze kerk niet gerekend. We gaan uit van een ander draagvlak, van zoiets als dienst en wederdienst. Als dominee mag ik vanuit de kerk mijn werk doen met een stuk zorgeloosheid. Het komt wel goed met de bijdrage, straks. En ik denk aan bijdragen, ook in de vorm van inzet en betrokkenheid bij dat hele netwerk van kerkelijke activiteiten.

Maar komt het goed? Ik hoop het. Er is veel uit balans geraakt, in de wereld van de kerken. Verwachtingen. Vertrouwen. De kerk is voor velen een vreemde geworden. Maar vreemden kunnen vriend/innen worden. Dat is van onschatbare waarde.

zaterdag 16 januari 2010

Sporen sneeuw


Bij alle ongemakken die er zijn, met de sneeuw, geniet ik toch vooral van de nieuwe aanblik van alles. Het verrassende. Elke morgen ben ik benieuwd, wat de nacht ervan gemaakt heeft. Wonderlijk, hoe de wereld kan veranderen door de sneeuw. Vrolijker geworden, maar ook ingetogener. De ene keer bekleed met een fijn dun nieuw kleed. Dan weer ligt er een dik pak en is alles in een zware jas gestoken. Op bomen en struiken zijn grote toeven wit gespoten, als feestelijke slagroom. Maar vaak te overdadig, te veel, want we zien de zwaarte, hoe planten er diep onder gebukt kunnen gaan.

Mooi vind ik ook de sporen, die achterblijven in de sneeuw. Sporen van vogels, van honden en hazen. Sporen van mensen, de vroege eerste fietssporen van de krantenvrouw naar de brievenbus. Sporen van sleeën. Je ontdekt in afdrukken ongeziene dingen, die voorbij zijn gegaan. Je kijkt achterom naar je eigen voetspoor en denkt: hé, ben ik dat?
We wandelen door de verkaveling naar Enkhuizen, en van de Wijmers naar de dijk bij Schellinkhout. Het IJsselmeer: een poollandschap. Je ziet je eigen schaduw vallen over de witte sneeuw.

Mensen krijgen een ander tempo. We moeten wel onthaasten. Deze tijd is anders. Het is winter. Op de trottoirs is er geen doorkomen aan. Mensen beginnen de sneeuw weg te scheppen. Nieuwe wegen te banen voor voetgangers. Op de stoep maken ze een praatje met de buren. Het leven wordt ontdekt, met elkaar.

Sneeuw is vluchtig. Het kan zo weer weg zijn. We willen het vasthouden, deze schoonheid. We maken foto’s van al het witte. Ik plakte mijn foto’s op een zwarte ondergrond, om ze als kaart te versturen. Ik zocht de witte inkt en mijn kroontjespen. Ik strooide sporen 'sneeuw' en maakte er zwierige zinnen van. Ik schrijf wit op zwart, zoals het ook buiten is gedaan. Ik voel me erg van deze tijd.

Het zal zo weer gedaan zijn. De mollen kondigen de verandering vanuit hun ondergrondse met zwarte hopen aan. Zij zeggen ons, dat onder de laag sneeuw het leven bewaard is en verder gaat. Straks zal alles weer anders aan het licht komen. Kleurrijker. De klokjes maken zich in het verborgene op om een nieuwe lente in te luiden.